Het bos van Vrede, waar Lieflijkheid woont.

Zacht valt de nacht over het grote bos, terwijl ver weg aan de donker wordende hemel, de sterretjes hun heldere lichtjes laten schijnen en de open plekjes in het bos verlichten.

De blaadjes aan de vele bomen fluisteren zachtjes met elkaar, terwijl de lichte avondwind in de kruinen van de bomen, hen in slaap probeert te wiegen.

Een kleine vogel in het topje van een boom, strijkt na een drukke dag zijn glanzende veertjes glad en tracht een beschut plekje te vinden onder het blad van een eik.

Dan met een hartje vol dankbaarheid aan zijn Schepper, stopt het zijn kopje onder zijn vleugeltjes, met de zekerheid dat Hij waakt.

Zachte nachtgeluiden dringen nu door het bos, die nimmer overdag gehoord zullen worden.

Ja, een andere wereld in het half schemerige woud.

Zo nu en dan schrikt de kleine vogel wakker, als één van zijn kameraadjes nog voorbij vliegt, haastig op zoek naar een geschikt nachtverblijf.

In de nu volkomen donkere paadjes en struikjes glanzen als vurige kooltjes, de vuurvliegjes en verlichten met hun zachte schijnsel de slapende bloempjes.

In de verte, gedragen door de stilte, ruist een helder klaterende beek.

Zijn kleine glinsterende druppeltjes weerkaatsen als diamantjes het licht van de vuurvliegjes.

Geritsel in het struikgewas laat weten dat er leven is en een paar zachte bruine ogen van een jonge slanke ree, verkennen de omgeving van het zo vredige bos.

Voorzichtig baant het zich een weg door de verwarde takken van een oude den en snuift de frisse lucht van de beek op. Voor een ogenblik blijft ze onbeweeglijk staan en luistert scherp.

Van heel ver vangt ze de roep op van haar kameraadjes, gedragen door de avondstilte.

Een nachtegaal vlak bij in een bremstruik, kijkt met belangstelling naar de jonge ree. Ook zij hoort de zachte roep. Dan, als het ware om de ree aan te moedigen, klinkt door de ijle nachtlucht de zuiverste en schoonste tonen van de mooie vogel.

 

Lieflijk en harmonieus klinkt het, met als achtergrond het zachte ruizen van de beek als een orgel bespeelt door Engelen van God.

Nog steeds staat de jonge ree onbeweeglijk, alleen haar kleine oortjes luisteren scherp. Haar lijfje trilt als de lieflijke melodie van de nachtegaal de stilte doorbreekt.

Dan met een sierlijke sprong, verlaat ze de kleine oever van de beek en beland onhoorbaar aan de andere kant. Haar sierlijke hoeven vermijden voorzichtig de zacht gekleurde slapende bosanemoontjes.

 

 

Dan is ze verdwenen om zich te voegen bij haar soortgenoten, verder op in het bos waar Gods Vrede heerst.

Ergens, niet ver van de kleine beek, omgeven door prachtige begroeiing, ligt tussen heuveltjes een natuurlijk vijvertje. Zachte roze waterlelies met gesloten bloemblaadjes, rusten in diepe slaap op de volkomen gladde waterspiegel.

Helder als kristal ligt het daar, terwijl de sterren zich spiegelen in het rimpelloze water.

Goudenregen en treurwilgen buigen zich zachtjes over het water, terwijl sommige bloemblaadjes als gouden druppeltjes meedrijven in eeuwige rust.

Dan van heel ver dringt het suizen van een zachte wind door de stilte. Het is nu doodstil in het bos, alleen het aanzwellen van het geruis verbreekt het ademloos wachtende woud.

Hoog in de lucht, als witte stippen, komen langzaam twee prachtige zwanen nader, vermoeid van een dag vliegen. Hun scherp ontwikkelde instinct bracht hen hier in het bos van Vrede, waar ook Liefelijkheid woont!

Hun krachtige vleugels brengen hen nu in een ijlvlucht naar het stille meertje.

 

Even, heel even worden de golfjes in beroering gebracht, als de slanke zwanen neerkomen, tussen de slapende lelies.

Niets in het bos werd er door opgeschrikt. De twee zwanen in al hun pracht, werden geaccepteerd als een kroon op het stille meertje, schitterend in hun schoonheid, bewegen ze zich voort, in de verlichte plekken op het water.

Het is een adembenemend schouwspel, als in de rust van de nacht, ze zich verkwikken, omgeven door de zacht roze lelies.

De nachtegaal, nu gezeten in het hoogste topje van de dichtst bij zijnde boom, begint zacht te zingen, een lied dat al zijn bewondering uitdrukt voor de twee mooiste vogels daar op het kristallen meertje.

Nog steeds is het stil in het grote bos, een stilte alsof ieder blaadje aan de bomen en ieder sprankelend druppeltje van de beek, ja ieder levend wezen in het woud, iets verwacht, iets dat komen gaat!

Dan tussen de bomen door verschijnt een zacht licht, stralend tot ver in de omtrek. Het is niet te vergelijken met licht van de sterretjes, of dat van de vuurvliegjes. Het is zachter, warmer van kleur.

 

 

Onmiddellijk staakt de nachtegaal zijn fijne akkoorden en glipt in een duikvlucht tot de onderste takken van een dennetje. Het kleine slapende vogeltje onder het eikenblad ontwaakt en knippert met zijn oogjes en samen met zijn kameraadjes voegt het zich bij de nachtegaal.

De zwanen, uitgerust en verkwikt tussen de lelies, komen nader en schuiven het koele overhangende bloemengordijn opzij om beter het lokkende zachte licht te kunnen zien.

Van de overkant van de beek naderen de herten en reeën zachtjes, om wat er gebeuren gaat niet te verstoren.

Eén voor één belanden ze geruisloos aan de overzijde van de beek, die nu met een zachter en stiller geruis voort stroomt 

Voor hen uit haasten zich de vuurvliegjes, om de stille dierenschaar te verlichten en  de reeds ontwakende bloempjes te beschijnen.

De lelies op het water ontvouwen hun blaadjes en duizenden waterdruppeltjes schitteren als diamantjes in hun kelkjes. De zacht gekleurde bosanemoontjes verspreiden een vriendelijk licht, zodat de opspattende druppeltjes uit de beek gekleurd worden.

De vuurvliegjes in hun kelkjes glansden helderder dan de sterretjes. Meer dieren komen te voorschijn uit hun holletjes. De kleine vos zit stil en verwachtingsvol tussen de klaarwakkere madeliefjes.

De kleine eekhoorn zit in de opening van zijn holle boomstronk, dik overdekt met wilde klimop en slingerplanten, woont het daar en verzamelt het zich voorraad voor de winter.

Dan in het midden van het licht, verschijnt er een persoon, Lieflijkheid is haar naam. Haar uiterlijk is zachter en mooier dan de waterlelies in al hun pracht. Langzaam beweegt ze zich in de richting van de wachtende dieren.

Haar kleed is stralend wit met een smaragd-roze gloed en versierd met  bloemenranken en blaadjes. Een krans van bloemen is op haar hoofd. Al de vuurvliegjes die de dieren beschenen, omringen haar, terwijl ze zich begeeft naar het veldje met de madeliefjes. Daar tussen de dieren, begint ze te spreken, een stem zó lieflijk en zacht, zó troostend zoals de dieren nog nooit gehoord hebben.

Zelfs de nachtegaal kan in zijn lied haar niet overtreffen. En iedere avond als de nacht zijn intrede doet, de bloempjes slapen, het bos gehuld is in een sluier van bloemengeur en de sterren schijnen, komt Lieflijkheid en leert de dieren over hun Schepper, Die eens in liefde voor de mensheid, ook hen geschapen heeft. Niemand weet, dat in dit bos zóveel schoonheid te vinden is, niemand dan alleen de dieren!

De mensen komen er overdag en bewonderen het woud, maar zien de Schepper die dit alles creëerde niet.

Ze lopen over de bospaden en zien de veelzijdigheid van het groen in de bomen, de zacht getinte uitspruitende blaadjes afsteken tegen het donkere groen van een hoogbejaarde den.

 

Ze vonden niet de kleine bosanemoontjes, diep verscholen onder de bomen, die Lieflijkheid met tedere zorg bedekt had, zodat de grijpgrage vingers van de mensen de kleine bloempjes niet zouden meenemen.

Ze zien niet de kleine vogel met zijn bont gekleurde veertjes op zoek naar besjes voor zijn dagelijkse maaltje en de kleine eekhoorn met zijn voorraad op weg naar de holle boomstronk, verborgen achter een gordijn van klimop. Nee, de mensen zijn blind voor de schoonheid die hun Hemelse Vader hen dagelijks schenkt. Blind voor het blad dat in een duikvlucht naar beneden komt, om daarna in de korte tijd dat het leven en groeien mocht, op het altijd aanwassende bladeren tapijt, tot rust te komen.

Ze zien niet met hoeveel toewijding God de natuur schiep in zijn zachte rustgevende kleuren.

De mensen zijn gehaast, jachtend rennen ze zelfs op hun vrije dag door het Bod van Vrede, om steeds maar meer te zien, steeds meer! En als ze aan het einde komen, zijn ze al weer vergeten wat ze zagen en hun jachtende geest zal nooit rust vinden die God gaf in elk klein ding in het bos.

Lieflijkheid weet al deze dingen zo goed, immers overdag is ze aanwezig en aanschouwt ze het bos als de mensen er binnen dringen. Het veelvuldige gezang van de vogels, wordt overschreeuwd door lawaaierige muziek, krijsende kinderen en blaffende honden. Ze is aanwezig wanneer een achteloze persoon zijn sigaret weggooit en een open verschroeide plek achterlaat op het felle rood van een vliegenzwam.

Geschonden voor de rest van zijn leven staat daar de eens zo prachtige paddenstoel door de blindheid van de mensen. Lieflijkheid ziet hoe schooljongens met groot vermaak stenen gooien in het kristallen vijvertje en met een schrijnende pijn ziet ze hoe één van de prachtige waterlelies een gapende wond vertoond waar de harde steen terecht is gekomen.

In de avonden vertelt ze de dieren over de mensheid en haar verval. Hoe eens heel, heel lang geleden een Hof is geweest, mooier nog dan het Bos van Vrede en hoe daar óók overdag Vrede heerste, omdat de Schepper van al dat moois, Zelf aanwezig was, ook onder de mensenkinderen.

 

 

 

Ze vertelde de kleine vogel met hoeveel toewijding en zorg Hij zelfs waakt over hen. Lieflijkheid beduidt de dieren dichterbij te komen en met haar ogen gericht naar de Hemel waar de sterretjes haar toelachen, zegt ze: "Kijk naar de vogels in de lucht, zij zaaien niet en maaien niet en brengen niet bijeen in schuren, uw Hemelse Vader voedt ze evenwel".

De kleine vogel zit op haar hand, als ze deze woorden spreekt en de nachtegaal zit vlak bij haar op een takje van een lariks.

Dan langzaam staat ze op en begeeft ze zich naar het vijvertje, waar de zwanen in doodse stilte hebben geluisterd. Nu laten ze zich terug glijden in het water en openen ze de bloemenpracht , zodat Lieflijkheid en de dieren een doorkijkje hebben op de sprankelende lelies.

Dan spreekt ze verder: "Kijk naar de lelies in het veld hoe ze groeien, ze werken niet en spinnen niet en  Jezus zegt aan  jullie, dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet gekleed ging als één van deze".

 

 

 

En zich omkerende naar de dieren sprak ze deze woorden: "Een wolf zal bij een lam verblijven, een luipaard bij een geitenbokje neerliggen, een kalf, een jonge leeuw en gemest vee zullen bij elkaar zijn, een kleine jongen zal ze drijven. Koe en berin zullen samen weiden, hun jongen zullen bij elkaar neerliggen. Een leeuw zal stro eten als een rund....men zal nergens kwaad doen of verderf aanrichten".

Het was een troost voor de dieren om te weten dat er eens, ook in het bos, niet alleen 's nachts, maar óók overdag, vrede en veiligheid zal zijn.

Langzaam aan verbleken de sterretjes in de lucht en de schaduwen van de bomen trekken zich terug. Een intens roze-oranje gloed vertoont zich langzaam aan de lichter wordende hemel.

De Dageraad is in aantocht! Lieflijkheid kijkt verlangend uit naar het sein dat hij komen zal en de dieren trekken zich al langzaam terug naar hun plekjes.

Diep blauw, overgaand in geel en roze, kleurt nu de lichter wordende hemel tussen de takken in het Oosten.

Dan, in een lichte wind vertoont Dageraad zich in een nevel van dauw. Zilver van kleur is zijn mantel en zilver is zijn gestalte.

Dageraad komt elke nieuw aanbrekende morgen de weerstoestand melden, zodat Lieflijkheid en de dieren er rekening mee kunnen houden.

Dageraads stem is zacht en de wolk van dauw om hem heen, wast de slaap uit de dromerige bloempjes weg. Het bericht is goed! Dageraad heeft zojuist op zijn tocht naar het Bos van Vrede, een zonnestraaltje ontmoet, die hem vertelde dat er geen wolkje te vinden is, zo ver het zien kon.

Dat betekent zacht naderend zomerweer en héél misschien lukt het zomer zelf ook te komen.

Dan in een aanraking van een vroege glimp van de zon, moet Dageraad afscheid nemen van een fris, door de dauw van zijn mantel gewassen bos, die hij achterlaat en hij verdwijnt in het niets.

Ook Lieflijkheid maakt aanstalten om te gaan, haar schijnsel is al haast gedoofd en de dieren kijken haar na, wetende dat ze de volgende nacht weer zal komen, om hen te vertellen over de wonderen van hun Schepper.

Dan is ze weg en het bos licht eenzaam te wachten op de rumoerige mensen met hun alles vernietigende vingers.

Hoog in de door de opkomende zon beschenen lucht, verkwikt en uitgerust, vliegen twee prachtige witte zwanen, om nimmer het zo lieflijke bos te vergeten!

Rating: 0 sterren
0 stemmen